Een kwart eeuw geleden heb ik een zomers fantasielandschap geschilderd. Deze week vond ik het tijd voor een wintervariant van datzelfde landschap.
In 1999 hing het zomerlandschap op de eerste (en ook enige) tentoonstelling van mijn schilderijen, hier in ons dorp. De plaatselijke huis-aan-huis krant besteedde in een piepklein kolommetje aandacht aan de expositie. De kop erboven luidde: ’Een Limburger in Drenthe’. Opvallend was inderdaad dat veel schilderijen vooral golvende heuvels en een heleboel vakwerkhuisjes lieten zien.
Toentertijd was ik me er niet van bewust, dat ik vooral zomerse schilderijen maakte. Nu ik me meer ben gaan toeleggen op winterschilderijen, realiseer ik me dat op mijn vroegere schilderijen vaak het zonnetje volop schijnt, de lucht altijd stralend blauw is, de beekjes klaterend door het landschap stromen en de bomen vol in het blad staan. Wie weet, past die nieuwe fascinatie met wintergezichten bij een andere levensfase?
Vandaag wilde ik de twee schilderijen een passende titel geven. Vaag kon ik me een Middeleeuws toneelstuk herinneren met de toepasselijke naam ‘Vanden Winter ende vanden Somer’. Dat zou natuurlijk een passende titel kunnen zijn. Maar ik wist niet amper meer waar dat verhaal eigenlijk over gaat. In Wikipedia vond ik een beschrijving van deze allegorie die, zo las ik, rond 1350 geschreven is. Sindsdien zijn er 870 winters en zomers voorbijgegaan.
Dat stemt tot nadenken. Over de inhoud gebroken, die komt er in het kort op neer dat de ‘Zomer’ en de ‘Winter’ ruzie met elkaar maken over de vraag welk seizoen het meest geschikt is voor de liefde. De ‘Winter’ beweert dat de kou de mensen bij elkaar doet kruipen en de ‘Zomer’ is van mening dat de zwoele zomernachten daarvoor het meest geschikt zijn. Het conflict loopt finaal uit de hand, ook omdat een zwerver, genaamd Cockijn, loopt te stoken tussen beiden. Voordat ze elkaar doodslaan, grijpt de godin van de liefde Venus in. Ze geeft beiden, ieder een beetje, gelijk. Eind goed, al goed. Iedereen gelukkig?
Nee, de zwerver Cockijn die de ruzie aanwakkerde is ontevreden. Ik lees in Wikipedia: “De enige die uit de boot valt is Cockijn, die gehoopt had op de overwinning van de zomer. Teleurgesteld reist hij aan het eind naar Maastricht, om zich daar in afwachting van de zomer te warmen aan steenkolen.”
Vele wegen leiden naar Limburg, dat is duidelijk.