
De kunstwerken van Johannes Franciscus Hoppenbrouwers (1819-1866) zijn zeer geliefd. De schilderijen van deze leerling van de beroemde romanticus Schelfhout, kan men bewonderen in het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum Amsterdam, het Teylers Museum, het Gemeentemuseum Den Haag, in Boijmans Van Beuningen en zelfs in het Metropolitan Museum te New York.
Hoppenbrouwers schilderde aanvankelijk vooral romantische winter- en zomerlandschappen. De compositie, stoffage en atmosfeer deden sterk aan het werk van zijn leermeester Schelfhout denken. Dat kwam Hoppenbrouwers, destijds nog een aanstormend talent, op forse kritiek te staan. Zo oordeelde de kunstrecensent van het Algemeen Handelsblad in 1839:
“Deze heer schijnt stellig besloten te hebben, een genie als Schelfhout op de baan der kunsten na te hinken; hij verzaakt daarvoor zijn eigen gevoel, en mist oorspronkelijkheid en waarheid, eerste vereisten van den kunstenaar.”
Deze keiharde kritiek moet de 19-jarige kunstenaar niet in de koude kleren zijn gaan zitten. Is Hoppenbrouwers, die niet zo vaardig was in het schilderen van ‘levensechte mensen’, daarom bij zijn collega’s te rade gegaan? In ieder geval maakte hij veelvuldig gebruik van de vriendendiensten van schilders als Charles Rochussen, Andreas Schelfhout, David Bles, Vertin en vele anderen. Die ‘stoffeerden’, zoals dat heette, zijn kunstwerken. Zij schilderden vaak op Hoppenbrouwers landschappen de mensen, bomen en wat dies meer zij. Terwijl Hoppenbrouwers zelf zich, als geen ander, voortaan kon uitleven op het scheppen van romantische winterlandschappen met dreigende wolkenluchten die, liefst, vanuit de rechterkant van het schilderij kwamen opzetten.
Niet iedere kunstrecensent was over het resultaat te spreken. Zo lezen we in het Algemeen Handelsblad van 1847 over een werk van Hoppenbrouwers: “Wij gelooven, dat deze bekwaame schilder beter zoude doen, zijn stoffage zelf en dan met zorg, in zijne zoo verdienstelijke landschappen te schilderen.”
Als Hoppenbrouwers in 1866 na een langdurig ziekbed is gestorven, valt het (eind)oordeel anders uit:
“De overledene, die zijne opleiding in de kunst te danken had aan den Nestor onzer landschapschilders, A. Schelfhout, deed zich reeds vroegtijdig kennen door een eigen oorspronkelijke opvatting. Gevoel voor kleur stond bij hem op den voorgrond, een harmonie van tonen, door rijkdom van kleur, door verrassende tegenstelling van licht en donker. “
Over de doden niets dan goeds.
Hoppenbrouwers leefde trouwens voort. Niet alleen in zijn eigen werk, dat gaandeweg meer en meer waardering kreeg, maar ook in het werk van zijn leerlingen. Zijn beroemdste pupil was Louis Apol, die al op 15-jarige leeftijd bij Hoppenbrouwers in de leer ging. En die in het Haagse atelier van Hoppenbrouwers de fascinatie van zijn leermeester voor wintergezichten moet hebben opgedaan. Een kunstcriticus schreef daarover vele jaren later:
“Ruim een kwart eeuw geleden, toen de vrolijke Hoppenbrouwers nog leefde en al zingende en lachende zijne vlug getoetste winters op zijn atelier in de Kazernestraat te ’s Gravenhage schilderde, zat de vijftienjarige Apol daar reeds dapper met waterverf te tekenen. Veel bemoeide de luchthartige, opgewonden leermeester zich niet met zijn leerling, maar Apol’s vlugge blik en artistieke zin vingen hier allerlei dingen op, die zijne kunstopvoeding raakten en hem in de techniek inwijdden.”

Naschrift:
Het bruggetje dat Hoppenbrouwers schilderde was niet zo maar een willekeurig object. Het was ooit een icoon, een ‘landmark’, Het was de toegangspoort naar landgoed Rustenburg, een landhuis een enorme aantrekkingskracht uit op kunstenaars in en rond Den Haag.
Rustenburg was in de 19e eeuw koninklijk bezit. Willem II had fantastische plannen en wilde er een gigantisch paleis bouwen. Zijn wilde dromen kon hij echter niet waarmaken, vanwege chronisch geldgebrek. Na de dood van de vorst bleef zijn weduwe, de Russische tsarendochter Anna Paulowna, jarenlang op het landgoed wonen.
Mogelijk was Johannes Franciscus Hoppenbrouwers (1819-1866) degene die als eerste op het idee kwam de brug en de toegangspoort te schilderen. Of was het zijn leermeester Schelfhout? Van hem is een wintergezicht bekend, waarop we in de verte het bruggetje waarnemen.
Hoe dan ook, in hun voetsporen traden, voor zover ik weet, Louis Apol, Cornelis Kimmel, Ben Viegers, Jan Wingen, Dick Douwe Groen, Adrianus Kuypers, Johannes Verheul, Louis van Soest, Willem Adrianus Grondhout en Johan Scherft. De brug is dus door romantici van de klassieke Hollandse School, maar ook door impressionisten en vervolgens expressionisten geschilderd. De kunststromingen die daarop volgden, moesten het zonder de markante brug doen. Want precies honderd jaar geleden, in 1924, werden de brug en de toegangspoort gesloopt, vanwege uitbreidingsplannen van de gemeente Den Haag. Maar voor het zo ver was, hadden talrijke kunstenaars het feeërieke tafereel al op doek of op papier vereeuwigd. Waardoor de icoon, althans in het collectief geheugen, behouden bleef.