In opdracht van een vooraanstaande Antwerpse burger maakte de schilder Pieter Breughel in 1565 ‘Jagers in de sneeuw’. Een revolutionair schilderij, want Bruegel werd daarmee de uitvinder van het genre van winterlandschappen. Bijzonder was ook dat hij op dit schilderij vooral het gewone volk toonde.
Het genre werd mateloos populair in de Lage Landen. En tot ver in de 17e eeuw bleven Nederlandse kunstenaars op hun wintertaferelen, in navolging van Pieter Bruegel, vooral ‘gewone mensen’ afbeelden.
Bij menigeen hing in de Gouden Eeuw een dergelijk winterlandschap thuis aan de muur. Juist omdat het ‘volks’ gevonden werd, nam de elite in de 18e eeuw afstand van het genre. Hun oriëntatiepunt was de hofcultuur van Versailles, waar de Franse koningen met hun hofhouding resideerden. De Franse taal en gebruiken bepaalden het modebeeld, zoals het dragen van al dan niet bepoederde pruiken. Schilderijen tonen in die dagen vooral mythologische of bijbelse onderwerpen. Kunst moest ‘verheffen’ en het ‘gewone volk’ verdween daardoor een tijdlang uit beeld.
In de 19e eeuw zien we een opmerkelijke renaissance van het genre van de ‘volkse’ wintertaferelen. Terwijl in de ons omringende landen de Romantiek leidde tot het veelvuldig afbeelden van burchten, vervallen kloosters en ridders te paard, waaruit een hunkering naar Middeleeuwen sprak, zien we in Nederland een herontdekking van Gouden Eeuw. Die bloeiperiode in de Nederlandse geschiedenis was voor veel 19e eeuwse kunstenaars een bron van inspiratie. Omdat in de 17e eeuw, anders dan in de 18e eeuw, ‘Jan met de pet’ veelvuldig werd afgebeeld, gebeurde dat in de 19e eeuw opnieuw. De gewone man kwam, letterlijk en figuurlijk, wederom in beeld.
De winterlandschappen van Schelfhout, Koekkoek en andere 19e eeuwse romantici waren destijds razend populair, niet alleen aan het Hof in Den Haag, maar ook bij het ‘gewone’ volk dat zich met de afbeeldingen op de schilderijen kon identificeren. En velen probeerden thuis, met penseel en ander verfgerei, deze schilders na te bootsen. Of waagden zich aan een poging om een origineel winterlandschap van eigen makelij te fabriceren. Met veel passie legde men zich toe op ‘volkskunst’, zoals dat heet.
Met de opkomst van het impressionisme (en alle andere -ismen na 1860) kelderde de waardering voor de typisch Hollandse wintertaferelen in officiële kunstkringen, bij de elite dus. In 1903 noemt de kunsthistoricus G.H. Marius de werken van Koekkoek bijvoorbeeld “verouderd en uit de mode”. En in 1962 doet het Handelsblad daar zelfs een schepje bovenop door Koekkoek, (ooit aangeduid als ‘de prins der landschapsschilders’) te diskwalificeren door hem “bij leven mateloos overschat” te noemen.
Bij het grote publiek is de voorliefde voor de typisch Nederlandse ‘volkskunst’ echter steeds, al dan niet ‘ondergronds, blijven voortbestaan. En nog steeds stort menig amateurschilder zich in de avonduren of vrije weekenden op zijn of haar schilderhobby. Zo’n ‘amateuristisch’ gemaakt winterschilderij is misschien niet altijd artistiek verantwoord of technisch bekwaam gemaakt, maar steeds weer het resultaat van passie, gemengd met huis-, tuin- en keukenvlijt.
En dat is ook wat waard.