
Het oogt allemaal feeëriek en romantisch. Op een typisch Hollands ijsgezicht kunnen we genieten van een bevroren sloot of gracht, schaatsers die over het spiegelgladde ijs zwieren, een of meerdere molens aan de waterkant, besneeuwde knotwilgen die hun takken dramatisch naar de hemel uitstrekken en natuurlijk mag een koek-en-zopie tent niet ontbreken.
Op sommige wintertaferelen worden bovendien ingevroren boten afgebeeld die met hun donkere contouren een extra, dramatisch effect aan het geheel toevoegen. Vooral als op zo’n boot een schipper staat die wacht op beter weer.
Leuk voor de kunstliefhebber, zo’n tafereel, maar voor de betrokken schippers was het ronduit catastrofaal als ze kwamen vast te zitten in het ijs.
De kranten stonden er destijds vol van. Over de rampspoed die vorst maar vooral het kruiend ijs te weeg brachten bij schippers die met hun boten ingevroren raakten. Armoe troef, want er was geen droog brood meer te verdienen. Erger was dat de schippers, en hun families aan boord, ook voor hun leven moesten vrezen. Want ze moesten duizend angsten doorstaan als hun schepen door de druk van de grote hoeveelheid ijs gekraakt dreigden te worden. Niet alleen als het hard vroor, maar ook als de dooi inzette en kruiend ijs zich opstapelde, ontstonden levensgevaarlijke situaties.
Ik kan het hier wel allemaal vertellen, maar het is het meest overtuigend als ik een ooggetuige aan het woord laat. Zo is er een scheepsjournaal uit de winter van 1850/1851 bewaard gebleven, waarin we lezen hoe schipper Thijs Slagter, juist nadat hij in Noord-Holland zijn schip met schelpen beladen heeft, vast komt te zitten in het Noord-Hollands Kanaal. Dertig dagen liggen zijn schip en een tiental andere vaartuigen daar ingevroren. Vers water krijgt hij door ijs te smelten. Brood moet hij van ver halen en is onbetaalbaar duur. Als het even dooit, kan hij eindelijk doorvaren naar het toenmalige eiland Schokland, in de Zuiderzee.
In zijn scheepsjournaal lezen we:
“Toen het woensdag 16 maart dag werd, was het een en al storm uit het zuidoosten en begon het geweldig te vriezen, zodat ons vaartuig wel een ijsklomp geleek. Ik kon wel 70 of 80 vaartuigen om ons heen tellen. De wind werd die dag al heviger en de koude en de vorst nog sterker, zodat het vooruitzicht slecht begon te worden, want wij hadden weinig levensmiddelen en brandstof aan boord.”
“De 17e maart was voor ons een dag die voor altijd in het geheugen bewaard zal blijven. Het was een bange dag, vooral voor mijn vrouw en kinderen. Om 3 uur ’s morgens kregen wij ijs voor de boeg en wel zo geweldig veel, dat er geen doen aan was. ’s Morgens om 8 uur dreef het ijs ons mee naar zee. Andere schepen raakten ook in gevaar. Overal gingen de noodvlaggen in de mast.”
“Toen wij met het ijs mee naar zee gingen, raakten wij op het laatst weer uit de schots en bleven nu voor anker liggen, maar toch altijd nog in het drijfijs. Tot ’s morgens 10 uur van den 18e maart, toen gingen we weer met het ijs mee naar zee. Vervolgens schoof het ijs als een berg voor de schuit en kregen wij een zo’n grote ijsberg voor het schip dat ik en mijn knecht rondom de boegspriet zijn gegaan om die van ijs schoon te kloppen en te hakken. Dat heeft zo geduurd tot ’s middags 3 uur, dat wij in doodsangsten verkeerden achter die berg van ijs.”
Wie weet, heeft een schilder destijds het vastgevroren schip van Thijs Slagter op doek vereeuwigd. En hangt dat ‘romantische’ schilderij nu bij deze of gene aan de muur mooi te wezen.