Een rustieke aquarel, gemaakt in 1880, door de Nederlandse kunstenaar Pierre Tetar van Elven (1828-1908). Hij toont ons de achterzijde van een Franse kathedraal met op de voorgrond ‘eenvoudige mensen’ in klederdracht. Waarschijnlijk zijn het bedienden, keukenmeiden, die bij dag en dauw moeten opstaan om op de markt brood en beleg voor het ontbijt van hun rijke meesters in te kopen. Het is een opmerkelijk kunstwerk, dit schilderij met ‘werkvolk’. Want meestal vereeuwigt Tetar van Elven de Beau Monde. Hij staat bekend als een regelrechte ‘royalty’ schilder, die de lievelingsschilder was van menig koningshuis.
Zo zien we hem in 1854 in gezelschap van prinses Marianne der Nederlanden, de dochter van koning Willem I, in het Italiaanse badplaatsje Ischia. De prinses is het zwarte schaap van de familie Oranje-Nassau, omdat ze juist is gescheiden van Prins Albrecht, haar Pruisische gemaal. Het was een strategisch belangrijk huwelijk voor het Huis van Oranje, want hij is de broer van de latere Duitse keizer Wilhelm I. Bovendien heeft ze een onechtelijk kind gebaard, dat verwekt is door haar koetsier waarmee ze nu samenwoont. Marianne laat zich door niemand de wet voorschrijven, componeert marsmuziek, vertoeft graag in een gezelschap van kunstenaars en verricht vele goede werken voor armen en zieken.
Tetar van Elven leidt deze ‘Lady Di’ van de 19e eeuw rond door de opgravingen van het Romeinse Herculaneum en Pompei. Is dit zijn entree in de Beau Monde? Hoe dan ook, zeven jaar later wordt hij officieel hofschilder van koning Emanuel II van Italië die hem in 1862 zelfs benoemt tot Ridder in de Orde van de Eikenkroon. Een hoge onderscheiding in Italië.
In 1867 duikt hij op in Parijs waar hij in opdracht van keizer Napoleon III een schilderij maakt van een groots opgezet ‘gala soiree’, dat de keizer ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling organiseert. Zowat alle gekroonde hoofden van Europa staan op het doek, met de Franse keizerin Josephine als het stralende middelpunt. Op het schilderij van Tetar van Elven loopt ze gearmd met de Russische tsaar Alexander II. Die is zo blij met het schilderij dat ook hij een kunstwerk bij Tetar bestelt.
Dat hangt nu in de Hermitage in Sint Petersburg.
Ook de Pruisische koning, die op het schilderij van Tetar uit 1867 staat afgebeeld, terwijl hij een interessant onderhoud heeft met de Franse keizer, is kennelijk zo gecharmeerd van het werk dat ook hij een kunstwerk van Tetar koopt.
Hoe kan hij weten dat hij amper 4 jaar later zelf tot keizer zal worden uitgeroepen? En dat er in hetzelfde jaar, in 1871 dus, een einde komt aan het keizerschap van Napoleon III, omdat de Duitsers zijn roemrijke legers verslaan.
Voor Tetar maakt het allemaal niet uit. In 1872, zo lees ik, komt de keizer van Brazilië bij de gevierde schilder op bezoek in zijn Parijse atelier. En ook deze keizer bestelt natuurlijk weer schilderijen. En ook dit gekroonde hoofd ruimt, in 1889 na een staatsgreep, het veld.
Tetar van Elven moet in zijn tijd, te midden van al die gekroonde hoofden, een zeer geziene kunstenaar zijn geweest. Maar keizers komen en keizers gaan en zo was het op een gegeven moment ook met Tetars roem gedaan.
De man raakte in de vergetelheid, maar is dat terecht? Zijn winterschilderij van de kathedraal, met de ‘eenvoudige mensen’ op de voorgrond, is toch koninklijk?
Naschrift:
Je kunt ook vanuit een andere optiek naar dit schilderij van Tetar van Elven kijken. Hij heeft het in de winter van 1880 gemaakt. Toevalligerwijs komt in een van de verhalen van schrijver Fred van Os (1945) precies die winter uitvoerig ter sprake. Fred ging hiervoor bij zijn moeder te rade die hem dit verhaal vertelde:
“De winter van 1880 was begonnen zoals elke winter. Al voor de kerst kon er geschaatst worden, maar het rare was dat het maar bleef vriezen en weldra lag de rivier dicht met ijsschotsen, die aanvankelijk vanuit Duitsland kwamen afzakken, maar hier aan elkaar vastvroren.
Het veer over de Merwede tussen Papendrecht en Dordrecht moest gestaakt worden. Dat bracht allerlei ongemak met zich mee. Er waren in die tijd geen bruggen naar het eiland van Dordt en daardoor konden de boeren hun melk en landbouwproducten niet meer afzetten in de stad. Waaghalzen gingen met een roeiboot met daaronder planken gemonteerd al duwend naar de overkant.
Het ijs hield en na enige dagen ontstond er een betrouwbare route over het ijs. Vanaf die dag werd het steeds drukker over de ijsweg. Men strooide zand en kolenas om de gladheid te bestrijden. Boeren met paard en wagen, zwaar beladen handkarren, sleeën, alles nam de ijsweg, die steeds zwarter en zwarter van kleur werd. Het ijs was intussen zo stevig geworden dat het besef dat er nog steeds water onder het ijs stroomde langzaam verdween.
Het onmogelijke gebeurde dat jaar: het bleef vriezen, elke nacht weer en niet zo’n beetje. Het was bitter koud. Half februari konden de mensen geen water meer uit de sloot halen. Zoals in elke winter waren er bijten in het ijs gehakt. Maar die bijten moesten steeds verder uitgehakt worden, zodat er trappen ontstonden, die tenslotte tot op de bodem van het water uitkwamen. De grootste trap was bij het veer in het rivierijs uitgehakt en telde wel 20 treden! Drinkwater maakte men nu door ijs te smelten, zichzelf en hun kleren wassen deden de mensen allang niet meer. Het was zo koud, dat men zich niet meer durfde uit te kleden, zo bang was men voor bevriezing. Rampzalig werd het als er brand uitbrak en dat gebeurde regelmatig. Langzamerhand ontstond een noodsituatie. De mensen leden!”