Toen de beroemde 19e eeuwse kunstschilder Koekkoek zich in het Duitse Kleef vestigde, in het bosrijke en heuvelachtige gebied, vlak over de grens bij Arnhem, meldden zich veel leerlingen bij deze vermaarde romantische schilder. Want dat was hij: een echte romanticus die zijn leerlingen opdroeg ‘de ziel’ van de natuur weer te geven op het doek. Hij was gefascineerd door de tegenstelling tussen het vergankelijke van de mens en de oneindige schoonheid van de natuur en gaf zijn leerlingen de opdracht vooral veel ‘naar buiten’ te gaan om het wonder van de natuur niet alleen te ondergaan, maar ook te vereeuwigen. Ook de kunstschilder Frederik Marinus Kruseman klopte bij hem aan, maar Koekkoek wilde deze begenadigde jongeman hooguit een paar raadgevingen verstrekken. Was Koekkoek onder de indruk van zijn gaven? Zag hij in de jonge kunstenaar een bedreiging? We weten het niet.
Wat we wel weten is dat Kruseman daarna naar Brussel vertrok, waar hij vervolgens jarenlang talrijke Hollandse winterlandschappen schilderde, gelardeerd met on-Nederlandse fantasiegebouwen: vervallen kloosters en kastelen. Het is prachtig te zien hoe hij in zijn schilderijen de Duitse Romantiek (burchten, ruïnes, tragische zonsondergangen) laat versmelten met typisch Hollandse elementen. Kruseman was geen vernieuwer. Juist in een tijd, waarin talrijke nieuwe Avant-Gardistische stromingen ontstonden en de schilderkunst op z’n kop kwam te staan, bleef hij voortborduren in de lijn van de romantische traditie. Eigenlijk in een poging ’tijdloze werken’ te maken. Het maakte hem, in het snel veranderende kunstwereldje, tot een eenling, onbekend en onbemind.
Hij had kennelijk geen behoefte aan erkenning. Kruseman leidde in Brussel een solitair bestaan, had amper contact met familie of collega’s. Pas na zijn dood werd zijn kolossale talent erkend. En begonnen andere schilders zijn werk nauwgezet te kopiëren in een poging deze 19e eeuwse meester te evenaren. Sommigen lukte dat wonderwel, zoals de (helaas anonieme) schilder van dit kunstwerk.