De verleiding is natuurlijk groot. Wanneer je in de twintigste eeuw een oeroud ogend schilderijtje wil maken, ga je leentje-buur spelen bij illustere voorgangers.
Beide hedendaagse schilders, de een noemt zich ‘Bond‘ en de andere ‘Raes‘, zijn los van elkaar op het idee gekomen een specifiek fragment van het werk van een oude meester uit de 19e eeuw te kopiëren
Kijk maar naar de man, die zijn hoed vasthoudt, en de vrouw die vlak naast hem rijdt. Daarachter doemt ook nog eens, op beide schilderijen, een argeloos voor zich uit schaatsende derde persoon op.
In onze tijd spreekt men van ‘plagiaat’, maar in vroegere tijden had men minder moeite met kopieergedrag. In de Middeleeuwen was het zelfs zo dat je, als je een andere schilder nabootste, juist hulde bracht aan het meesterschap van die ander. Het gebeurde ook vaak, tot in de 19e eeuw toe, dat je een bevriende collega-schilder te hulp riep bij het ‘stofferen’ van je schilderij. Dan schilderde hij of zij de boompartijen, ijsvlaktes of oeroude burchten op je kunstwerk.
Voor zover ik heb kunnen achterhalen, schilderde Nicolaas Roosenboom rond 1840 als eerste een wintergezicht waarop de man met de hoed afgebeeld staat. Hij plagieerde zichzelf ook, want op diverse schilderijen van zijn hand keert het tweetal, de man en de vrouw op het ijs, steevast terug. Bijzonder is dat niemand minder dan Jacob Jan Coenraad Spohler in 1865 exact hetzelfde tweetal op een van zijn werken afbeeldt. Was Roosenboom de eerste? Het is goed mogelijk dat ook hij ’te rade’ is gegaan bij een verre voorganger uit de Gouden Eeuw.