
Eenzame schaatsers, windmolens of dijkhuisjes langs de vaart, vooroverhangende knotwilgen met besneeuwde takken, dreigende wolkenluchten. Het zijn allemaal iconische beelden die bij een ‘echt’ Hollands wintertafereel horen. Toch maakt een ‘koek en zopie tent’ het beeld pas werkelijk compleet.
Al honderden jaren worden deze typische kraampjes steevast op dezelfde manier op ijsgezichten afgebeeld. Het uiterlijk van de tentjes veranderde niet in de loop der tijden, maar wel wat er geschonken werd. In de 17e eeuw konden vermoeide of onderkoelde schaatsers er vooral terecht voor een slok sterke drank, een ‘zopie’. Het woord is afgeleid van ‘soopje’, ‘soopie’ of ‘soopke’, wat zo veel betekent als: “een kleine hoeveelheid sterke drank”. Die woorden zijn wederom afgeleid van de Middelnederlandse verkleinvormen ‘supekin’ of ‘sopekijn’ (een medicinaal drankje), of uit ‘supe, sope’ (teug, slok).
Anders dan in de 17e eeuw, toen je nog een stevige borrel kreeg voorgeschoteld als je om een ‘zopie’ vroeg, kreeg je een eeuw later een warm mengsel van bockbier, rum, eieren, kaneel en kruidnagel. En in onze dagen verkoopt men in een koek en zopie-tent veelal chocolademelk, snert, glühwein en poffertjes.
‘Zopie’, alcohol dus, vormt dwars door de eeuwen heen de rode draad. Niet ongevaarlijk, zegt Hein Daanen, hoogleraar thermofysiologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij raadt alcoholgebruik op het ijs af:
“Alcohol onderdrukt de rilrespons. En rillen is een hele effectieve manier om energie op te wekken als je onderkoeld dreigt te raken. Door alcohol neem je ook nog eens minder scherp waar hoezeer je afkoelt. Niet doen dus.”
Wijze raad van de professor. Maar onze voorouders zaten ook al boordevol wijsheid, levenswijsheid wel te verstaan. Want behalve de alcoholische ‘zopie’ verkocht men in de kramen ook ‘koek’, waardoor de alcohol ietsje minder snel in de bloedbaan werd opgenomen.
Daarmee voorkwam je dat je ‘een scheve schaats’ zou rijden.