Het waren de hoogtijdagen van de winterlandschappen. In de negentiende eeuw zijn schilders als B.C. Koekkoek, Andreas Schelfhout, Charles Leickert en Jan Jacob Spohler grootheden. Ze zijn niet alleen in ons eigen land zeer gewild, maar verkopen ook in het buitenland veel van hun kunstwerken.
Hun winterschilderijen, met daarop dichtgevroren rivieren, dreigende wolkenhemels, windmolens, koek en zopie-tenten en schaatsers, maken in die jaren furore.
De van oorsprong Limburgse schrijver Frans Erens maakte zich indertijd nogal impopulair onder zijn collega’s, toen hij opmerkte dat de Nederlandse literatuur weinig te betekenen had.
Ons land miste volgens hem een overweldigende natuur met rotsen, bergpartijen en snelstromende beken. Een oppermachtige natuur die de mens zijn wil oplegde, was volgens Erens een bron van inspiratie die wij, Nederlanders, helaas ontbeerden.
De romantische schilders van de negentiende eeuw bewijzen het ongelijk van Erens, althans voor wat betreft de schilderkunst. Op hun schilderijen is de natuur wel degelijk heer en meester.
Ronduit overweldigend figureert het winterweer op de kunstwerken van Jan Jacob Spohler (1837-1922) die ook schilderde onder de naam ‘J. Corver’. Hij was telg van een echte schildersfamilie en leerde het vak van zijn vader. Op zijn schilderijen verworden de mensen, de schaatsers en de wandelaars op de oevers, meer nog dan bij de andere schilders van zijn generatie, tot schaduwen. Zijn nevelige schilderijen zijn een ode aan de eeuwige natuur, de mensen zijn van voorbijgaande aard. Ze zijn figuranten die zweven over het donkere ijs dat de hemel weerspiegelt.