Ooit was hij een gevierd kunstenaar, niet alleen geliefd bij kunstminnaars, maar vooral ook bij de Groten der Aarde. Die lieten zich graag door hem portretteren: de Nobelprijswinnaar Thomas Mann, de geniale Albert Einstein, de latere Israelische president Ben Goerion en andere beroemdheden.
Zijn werken hingen destijds in talrijke Duitse musea. Totdat in 1933 de Nazi’s aan de macht kwamen. Al zijn schilderijen werden uit musea verwijderd en nog éen keer geëxposeerd tijdens de anti-Joodse tentoonstelling ‘Der Ewige Jude’. Wrang is dat hij toen ook bij het grote publiek bekendheid verwierf. Er kwamen namelijk honderdduizenden Duitsers naar deze tentoonstelling van zijn werken kijken.
Na deze anti-Joodse expositie over ‘ontaarde kunst’, die in 1937 door Josef Goebbels hoogstpersoonlijk in München geopend werd en daarna Wenen en Berlijn aandeed, werden alle schilderijen van de Joodse kunstenaar Armin Stern (1887-1944) door de Nazi’s verbrand. Gelukkig konden hij, zijn vrouw en hun dochter tijdig uitwijken. In Amerika stierf hij in ballingschap juist voor het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Er zijn nog maar weinig werken van Stern overgebleven, zeker niet in Duitsland. In 1933 ontvluchtte hij met zijn familie dat land. Eerst belandde hij in het Slowaakse Bratislava. Vanwaaruit hij doorreisde naar Nederland, Frankrijk, Italië, Zwitserland en Palestina. Omdat hij van de kunst leefde, maakte hij onderweg schilderijtjes die goed verkoopbaar waren. Zoals dit werkje, waarin hij – enigszins in lijn met de Hollandse School – een winterlandschap met schaatsers schilderde.
En zo gebeurde het dat, ergens in een Hollands huis en onopgemerkt door de Nazi’s, dit ‘aardse’ schilderijtje de Tweede Wereldoorlog overleefde.