Een lage horizon met Hollandse luchten, schaatsers, keuvelende mensen, een uitgestrekte ijsvlakte, een windmolen, een boerderij geflankeerd door een besneeuwde hooimijt, knotwilgen en een ingevroren bootje. Een klassiek Hollands winterlandschap dat bijna alle ingrediënten van het genre toont.
De maker, Jan Swijser (1835-1912), heeft het in de beste Hollandse traditie in 1893 geschilderd, precies drie jaar na zijn terugkomst uit het tropische Nederlands-Indië. Daar diende hij jarenlang als kapitein van het koloniale leger.
Swijser was in 1870 als 35-jarige naar ‘de Oost’ vertrokken en belandde in het afgelegen Pontianak, een stadje aan de Oostkust van het eiland Borneo. Pontianak ligt precies op de Evenaar en het moet er dus, dag in dag uit, broeierig warm zijn geweest.
Jan Swijser was als officier gedetacheerd bij de administratieve dienst van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger. Deze koloniale legermacht was opgericht om het gezag ‘in de Oost’ te handhaven en vooral ook uit te breiden. Dat gebeurde hardhandig, bij vlagen koud en wreed, waarbij volkerenmoord niet werd geschuwd. Omdat Swijser bij de administratieve dienst werkte, was hij waarschijnlijk niet zelf bij de gevechtshandelingen betrokken. Wel werd hij in 1881 vanuit zijn standplaats Pontianak overgeplaatst naar Atjeh op het eiland Sumatra, waar niet lang daarna de hel losbrak. Guerrilla-aanvallen van inlanders die zich verzetten tegen de Nederlandse overheersers, waren aan de orde van de dag.
Was hij destijds in zijn geboorteplaats Den Haag over de schreef gegaan? Was hij oneerlijk geweest, of had hij bedrog gepleegd? Of zocht hij de vergetelheid vanwege een ongelukkige liefdesaffaire? Het is mij een raadsel waarom Swijser, zoon van een ondernemende en koninklijk onderscheiden Haagse architect, zich plotsklaps, in 1870, op 35-jarige leeftijd, had ingeschreven voor de militaire dienst in Nederlands-Indië. Want je moest wel goed aan de grond zitten om dat te doen. Vanwege talrijke tropische ziektes was de sterfte in Indië immers hoog en kon wel oplopen tot 25% per jaar.
Hoe dan ook, niet lang nadat hij in Pontianak was gearriveerd, trouwde hij. Zijn bruid was niet bij het huwelijk aanwezig, dus trouwde hij bij volmacht, of zoals dat destijds heette: ‘met de handschoen’.
Zo’n huwelijk op afstand was destijds niet ongewoon. Veel Nederlandse militairen ‘in de Oost’ hadden relaties met inlandse vrouwen. Maar uiteindelijk gaven ze er de voorkeur aan te trouwen met een landgenote, het liefst met een meisje dat ze van vroeger kenden. Ze trouwden dan op dezelfde dag, hij op een stadhuis in Indie en zij bij de burgerlijke stand in haar Nederlandse woonplaats. Zo’n huwelijk noemde men ‘trouwen met de handschoen’. De handschoen diende als vervanger voor de afwezige partner.
Het ‘handschoentje’, de vrouw die op afstand trouwde, werd vervolgens op de boot gezet naar het verre Indie. Die reis werd overigens bekostigd door het Rijk.
Bertha Blankenburg, zoals zijn echtgenote heette, was dertien jaar jonger dan Jan en moet ook van goede komaf zijn geweest want ze verbleef vaker in het luxueuze ‘Hotel der Nederlanden’, een top etablissement in de Indische hoofdstad Batavia.
Het echtpaar kreeg vier kinderen, waarvan er twee op jonge leeftijd overleden. Al vanaf 1884 wilde Jan Swijser met vervroegd pensioen, maar dat werd, misschien vanwege de oorlogsvoering in Atjeh, pas in 1890 toegekend. Dat jaar vertrekt hij naar Nederland, waar hij zich, na al die jaren van tropische hitte, toelegt op het schilderen van winterlandschappen. Met veel, heel veel winterse kou die hij zo lang moest ontberen.