Het Rijksmuseum hangt er vol van en toeristen uit de hele wereld kunnen er geen genoeg van krijgen. Van de ‘Hollandse’ portretten, stillevens, zeegezichten en ook winterlandschappen uit de 17e eeuw.
In ons eigen land werden de grootmeesters uit de Gouden Eeuw pas in de 19e eeuw herontdekt. De eeuw daarvoor stond helemaal in het teken van het uit Frankrijk overgewaaide classicisme, waarbij kunst als iets ‘verhevens’ werd gezien. Het volkse karakter van de Hollandse 17e eeuwse kunstwerken, waarin vaak ‘het gewone volk’ werd afgebeeld, viel niet in de smaak van de regenteske elite. Schaatstaferelen, waar Jan en alleman op stond, waren uit den boze. Schaatsen werd sowieso door de bovenklasse gezien als ‘laag vermaak van den gemeenen man’.
Dat veranderde totaal in de 19e eeuw.
Na de bevrijding van de Franse overheersing (1813) en vooral door de Belgische onafhankelijkheidsoorlog (1830-1839), werd de vaderlandsliefde aangewakkerd. En de ‘grootse tijden’ van de Gouden Eeuw werden een geliefd ankerpunt in de kunst.
Zo gebeurde het dat veel kunstschilders zich, in het begin van de 19e eeuw, vol overgave stortten op de werken van de oude meesters. Uit nationalistische overwegingen dus, maar ook uit pure bewondering én om zich op die manier de oude schildertechnieken weer eigen te maken.
En passant kwam zo ‘het gewone volk’ ook weer in beeld.
Dit schilderij is in het begin van de 19e eeuw gemaakt door een navolger van de jong gestorven 17e eeuwse schilder Van Ostade. Bijzonder is dat de (anonieme) navolger in zijn werk twee verschillende schilderijen van Van Ostade combineert.