Geen rotspartijen, woest kolkende rivieren, bergketens, en imposante wouden. Hoe is het dan mogelijk dat onze landschapsschilderijen over de hele wereld zo’n grote reputatie hebben? Want niemand minder dan David Hockney, Turner, Constable, Monet, Manet, Liebermann, Whistler en andere beroemde schilders zeggen dat ze zich hebben laten inspireren door het Nederlandse landschap en de schilderijen die Nederlandse kunstenaars daarvan maakten.
Maar was het wel het landschap dat hen imponeerde? Want het grootste deel van de Hollandse schilderijen, vaak meer dan tweederde, bestaat uit lucht.
Soms helderblauw, al dan niet opgesmukt met schapenwolken, bloemkoolwolken, stapelwolken of aambeeldwolken. Juist deze Nederlandse hemel, met zijn dramatische wolkenluchten of bloedrode zonsondergangen oefende een enorme aantrekkingskracht uit op generaties van schilders, uit binnen- en buitenland. “Nederland is een land dat voor anker ligt”, schreef een Franse kunstenaar in zijn dagboek.
De zeventiende eeuwse schilder Jacob van Ruisdael geldt als de ontdekker van de Nederlandse hemel. En in zijn kielzog volgden twee eeuwen later romantici als Schelfhout en Koekkoek, de impressionisten Mesdag en Weissenbruch, maar ook de magisch-realististische schilder Willink en de Cobra-kunstenaars.
Je gaat naar de Cote d’ Azur voor het licht en naar Holland voor de lucht, was eeuwenlang het credo van menig kunstenaar. De Nederlandse lucht is de hemel op aarde.
Laat ik afsluiten met een gedicht van een notoir stadsmens, de dichter J.C. Bloem. Zelfs hij kan boven zijn geliefde Amsterdam, een wonderlijk natuurfenomeen ontwaren:
“Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.
Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.”
De Dapperstraat (1946)
J.C. Bloem