Ik heb me er zelf ook vaak schuldig aan gemaakt. Vakantiekiekjes maken van oude huizen, met name in Frankrijk, die op het punt van omvallen staan. Vanwege het romantische effect.
Toen ikzelf voor het eerst op huizenjacht ging, maakte ik dus prachtige foto’s van schilderachtige en bouwvallige huizen die ik thuis vol trots liet zien. Clara lag bij te komen van de eerste bevalling en de foto’s brachten haar in verrukking. Het duurde even voordat ik begreep dat het niet de bedoeling kon zijn dat wij in zo’n bouwval zouden gaan wonen. Vanaf dat moment ging ik andere, meer realistische foto’s maken. Waardoor we nu, na al die jaren, in een huis wonen dat recht overeind is blijven staan.
Op veel winterlandschappen wordt armoe geromantiseerd, ook op dit werkje van Albert Temming (1942). De vervallen, rietgedekte huisjes langs de waterkant worden vaak als entourage gebruikt om een idyllisch, landelijk effect te bewerkstelligen. Heel af en toe, en dan moet je nog goed kijken ook, zie je in een verstoken hoekje links of rechts op het doek, een oud vrouwtje voorbijlopen met een takkenbos op haar rug waarmee ze de bittere kou in haar huisje moet trotseren.
Maar ook zo’n vrouwtje dient slechts als stoffering.
Vooral in de winter, de tijd dat romantische schilders erop uit trokken, was de armoede immens. Er was immers geen opbrengst uit eigen tuin en er werd kou geleden door mensen die niks te verstoken hadden. Dat waren er veel. In arme streken zoals Drenthe, waar eigenlijk het hele jaar door honger werd geleden, maar ook in de andere provincies was in de winterperiode vaak sprake van regelrechte hongersnood. In Noord-Holland stuurde de gouverneur een brief naar de burgemeesters, met daarin een oproep aan alle vermogende mensenvrienden om “hunne behoeftige natuurgenoten gedurende de naderende winter tegemoet te komen.” Dat was in 1819, zeven jaar nadat Schelfhout zijn eerste romantische winterlandschap had geschilderd. In diezelfde jaren ondersteunde de herensociëteit Momus (in Maastricht) in de wintermaanden keer op keer de gaarkeuken voor minderbedeelden in die stad.
Friedrich Engels, de kompaan van Karl Marx, merkte ooit op dat de hogere klassen, als ze met hun voertuig naar het centrum van de stad gingen om daar te werken, altijd vanuit hun sjieke buitenverblijven door fraaie boulevards naar het stadscentrum reden. De arme volkswijken die achter die boulevards verscholen lagen, kregen ze nooit te zien.
Op dezelfde wijze hielden de romantische winterlandschappen, die alleen door de gegoede burgerij betaald konden worden, de bittere realiteit buiten de deur. Ze waren misschien geen ‘vensters op de wereld’, maar hielden de wereld juist klein.