Het waren de hoogtijdagen van de winterlandschappen en in veel huiskamers hing wel ‘een wintertje’ aan de wand. In de negentiende eeuw waren kunstenaars en publiek helemaal in de ban van dit genre, dat ontstaan was in de ‘Gouden Eeuw’.
Tussen 1700 en 1800 waren de winterlandschappen even uit de mode, maar daarna werden ze opnieuw populair. Winterschilders als B.C. Koekkoek, Andreas Schelfhout, Charles Leickert en Jan Jacob Spohler en zijn zoon Jacob Jan Coenraad Spohler waren in de ogen van het publiek grootheden die de zeventiende eeuwse meesters naar de kroon staken. Juist omdat ze aanleunden tegen de wereldberoemde Gouden Eeuw-schilders, waren deze negentiende eeuwse navolgers niet alleen in ons eigen land zeer gewild, maar verkochten ze ook in het buitenland veel van hun kunstwerken.
Hun winterschilderijen, met daarop dichtgevroren rivieren, dreigende wolkenhemels, windmolens, koek en zopie-tenten en schaatsers, maakten internationaal furore.
Nederlandse schilders waren populair, maar opvallend is dat onze vaderlandse literatuur in het buitenland amper aandacht kreeg. De van oorsprong Limburgse schrijver Frans Erens, die in de Parijse salons frequent contact had met de grote Franse schrijvers van zijn tijd, had een verklaring. Ons land miste, volgens Erens, een overweldigende natuur met rotsen, bergpartijen en snelstromende beken. Een oppermachtige natuur die de mens zijn wil oplegde, was volgens Erens een bron van inspiratie waar wij, Nederlanders, helaas niet over beschikten. Met deze analyse maakte hij zich overigens nogal impopulair in het Nederlandse kunstwereldje.
De internationaal wèl succesvolle Nederlandse schilders bewijzen het gelijk van Erens. Op hun schilderijen is de natuur inderdaad overweldigend aanwezig en wel degelijk heer en meester.
Allesoverheersend figureert het winterweer op de kunstwerken van Jacob Jan Coenraad Spohler (1837-1922) die in een latere levensfase ook schilderde onder de naam ‘J. Corver’. Hij was telg van een echte schildersfamilie en leerde het vak van zijn vader. Op zijn schilderijen verworden de mensen, de schaatsers en de wandelaars op de oevers, tot schaduwen. Spohlers nevelige schilderijen zijn een ode aan de eeuwige natuur, de mensen zijn op zijn doeken (en die van veel van zijn collega’s) wezens van voorbijgaande aard. Ze lijken als schimmen te zweven over het donkere ijs dat de hemel boven hen weerspiegelt.