Rond 1860 ontstond in de Nederlandse kunstenwereld een groeiende afkeer tegen de traditionele romantische schilders. Die idealiseren het landschap, vond men, en grijpen in hun beeldtaal steeds weer terug op de schilderkunst van de Gouden Eeuw. Coryfeeën als Koekkoek, Schelfhout, Kruseman waren vanaf nu passé.
Ook de koning, die altijd een fervente aanhanger en sponsor was geweest van de oude garde, ging om. Koning Willem III verleende Louis Apol, een van de schilders van de jonge garde, zelfs een koninklijke beurs. Apol behoorde tot nieuwe kunststroming die in de hofstad sterk opkwam.
Deze ‘Haagse School’ bracht gelijkgestemde kunstschilders bijeen die niet een geïdealiseerd landschap wilden schilderen, zoals ‘de oude garde’, maar een realistische weergave nastreefden. Ook de eigen gemoedstoestand van de schilder moest tot uiting komen. Het landschap was immers een spiegel van de ziel.
Terwijl Mesdag de bekendste Haagse School-schilder van zeegezichten is, geldt Louis Apol (1850-1936) zonder meer als ‘de grootvorst van de van de winterlandschappen’. Apol combineert de verstilde sfeer van de romantiek met de techniek van het impressionisme. Hij focust zich op de natuur, op besneeuwde landschappen vooral, waarin we vaak een eenzaam figuurtje zien lopen. Om de nietigheid van mensen te benadrukken toont hij ze meestal van de rugzijde. We zien geen gezicht, alleen een gestalte die zich moeizaam door de sneeuw voortbeweegt.
Apol raakte met zijn schilderijen bij veel mensen een gevoelige snaar. Hij kreeg ontelbaar veel navolgers die allemaal probeerden het werk van de meester te evenaren. Zoals hier te zien is.