Het is feest in Anderlecht. Honderden mensen lopen uit om de winnaar te huldigen. Want zojuist is de eerste Belgische duif, die aan de grote duivensportwedstrijd van Rome heeft deelgenomen, thuisgekomen. De eigenaars, de gebroeders Reij, nemen een staande ovatie in ontvangst en op het plein van Anderlecht wordt zelfs een volksbal georganiseerd. Mensen dansen op straat.
De gelukkige eigenaars van de duif, de gebroeders Reij, hebben een formidabel bedrag van 2000 francs aan prijzengeld gewonnen en de jonge schilder Jean-François Taelemans krijgt de eervolle opdracht een portret van ‘Petit Creil’ (zo heet de duif) te maken.
We leven in 1878 en de talentvolle schilder Taelemans maakt zich juist op om naar Parijs te verhuizen, indertijd de wereldhoofdstad van de Kunsten.
Een paar jaar daarvoor heeft hij zijn studie aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Brussel afgerond, waar hij in eerste instantie een studie architectuur volgde. Maar na drie jaar ontdekt hij zijn ware roeping: de schilderkunst.
Jean-François vertrekt dus naar de metropool Parijs en raakt daar al snel bevriend met de illustrator en etser Felicien Rops, een spraakmakende Bohemien en een echte enfant terrible, berucht om zijn vrijgevochten levenswijze en blasfemische prenten. Rops steekt de draak met Kerk en moraal en dompelt zijn vriend Taelemans onder in het bruisende artistieke leven van Parijs. En al snel is jonge kunstenaar kind aan huis in de theaters en cafés aan de Champs Elysées.
Wellust is Rops’ handelsmerk, maar daarnaast is hij ook een vlijmscherp satiricus en zelfs satanist. Rops schrijft vele brieven, en in een van die brieven lezen we hoe hij de jonge en onervaren Taelemans voor het eerst meeneemt naar het bal d’Opera: “Taelemans kreeg bijna een attaque van verpletterende bewondering. Het is absoluut volmaakt en fantastisch van licht, van muziek en pracht. Het goud en de vrouwen schitteren in overvloed.”
Het moet voor hem de hemel op aarde geweest zijn, maar na de wilde jaren in Parijs keert Taelemans in 1880 terug naar het burgerlijke Brussel en wordt daar benoemd tot professor aan de respectabele Koninklijke Academie voor Schone Kunsten.
Hij schildert in zijn atelier, maar ontwerpt ook stadspaleisjes in Art Deco stijl voor rijke burgers van de Belgische hoofdstad. Schilderen blijft echter zijn ware passie en op den duur verwerft hij vooral bekendheid met zijn Brabantse sneeuwlandschappen in de trant van Pieter Bruegel de Oude.
Zijn inspiratie vindt Taelemans in het landschap rond Brussel en vooral ook in het eeuwenoude Zoniënwoud, de plek waar ooit, in de 14e eeuw, de monnik Ruusbroec de Wonderbare zijn mystieke ervaringen kreeg. Zwervend door de bossen rond het klooster schreef de monnik destijds gedachten op die hem invielen. In 1360 werden ze samengevat in één enkele codex: ‘Die cierheit der gheestelijke brulocht‘.
Gebruikte Ruusbroec de ganzenveer om zijn mystieke ervaringen weer te geven, Taelemans hanteerde het penseel. Met dezelfde intentie? Want hij heeft zijn schilderij de titel ‘le petit Elysium’ gegeven. Een duidelijke verwijzing naar het hemelse paradijs.
Taelemans mag dan wel een bezield kunstenaar zijn geweest, hij was ook een geschoold architect, een vakman met oog voor perspectief. En die technische vaardigheid gebruikt hij in dit schilderij, waardoor het lijkt alsof je in een driedimensionaal landschap naar binnen gezogen wordt.