IJs is verraderlijk, dat weet iedereen. Je hebt mensen die er doorheen zakken en verdrinken. Maar ik heb mijn leven aan het ijs te danken. En mijn moeder en mijn broers en zussen ook.
Het vroor die winter dat het kraakte. Tjitske Rijpkema was een sterke boerenjongen, een grote rijzige vent die veel werk kon verstouwen. Maar er was nu weinig te doen op het land. In een herberg in Joure had hij een leuk meisje ontmoet. Ze was de dochter van de waard en heette ook Tjitske. Daarover moesten ze lachen, toen ze dat ontdekten. Zelf woonde hij in Doniaga, op flinke afstand van de herberg in Joure. Eigenlijk te ver weg. Maar het ijs was snel. Dus bond hij, elke dag, zijn Friese doorlopers onder. Schaatsen waarmee je snelheid kon maken. En via de Scharsterrijn, de Langwaarder Wielen, de Alde Wei, de Joulster Sylroede en De Kolk belandde Tjitske, de boerenzoon, steevast in herberg ‘In ’t goed Logies’. In Joure, bij zijn lief, die andere Tjitske.
Het ijs hield een week. Op een gegeven moment viel het de andere gasten op dat de Tjitskes elkaar erg leuk vonden. En een van hen stootte de boerenzoon aan. Zei hem dat hij toch iets beters mee kon krijgen dan dat ‘magere scharminkel’. Een stevige boerendochter met veel vlees op de botten!
Gelukkig heeft mijn opa daar niet naar geluisterd. Hij volgde zijn hart.
Naschrift:
Juist dit schilderij inspireerde me om dit verhaal over de eerste ontmoeting tussen mijn opa en oma te schrijven en te mijmeren over de wispelturigheid van het lot. Het kunstwerk maakte me ook wat weemoedig, misschien omdat het zo veel geborgenheid uitstraalt? Eerlijk gezegd, weet ik het niet.
Hoe dan ook, jarenlang hing het, weliswaar mooi, maar vooral ook anoniem aan de muur. Wie het gemaakt had, kon ik niet achterhalen. Er stond geen naam op, vandaar. Maar ik wist dat het een bekwame 19e eeuwse kunstenaar moest zijn geweest. Want alleen al de manier waarop het hondje op de voorgrond is weergegeven, is weergaloos.
Als je de maker niet kunt achterhalen, kun je door het beeld nauwkeurig te bestuderen, proberen uit te zoeken welke plaats op het schilderij wordt afgebeeld. Dan heb je tenminste een aanknopingspunt. Het kasteel, schimmig weergegeven op de achtergrond, biedt dan enig houvast. Evenals de ranke, halfronde toren op de voorgrond.
Aanvankelijk bracht die observatie me naar het Zuiderzee-plaatsje Medemblik, waar het prachtige kasteel Radboud staat. Het is een van de weinige Hollandse stadjes met een kasteel in de onmiddellijke omgeving. Merkwaardig vond ik wel dat de horizon op het schilderij, althans voor een typisch ‘Hollands’ schilderij, zo hoog lag. Op 19e eeuwse schilderijen neemt de wolkenhemel normaliter tweederde van een schilderij in beslag.
Door toeval (ik zag op internet een schilderij van de briljante 19e eeuwse schilder Wijnand Nuijen) kwam echter een andere plaats bovendrijven. Nuijen had op zijn kunstwerk de oude Vismarkt van Antwerpen afgebeeld, met daarachter een halfronde toren die als twee druppels water op de ‘mijne’ leek. Het schimmige kasteel in de verte zou dan ’t Steen moeten zijn, het prachtige Antwerpse stadskasteel aan de oevers van de Schelde.
De tijd verstreek. En zo gebeurde het dat mijn oog onlangs viel op een ets, afgebeeld op een website, waarop exact hetzelfde schouwspel afgebeeld staat als op mijn schilderij. De ets werd via een webwinkel in Wildervank aangeboden die ook landkaarten verkoopt. Wildervank ligt overigens op nog geen tien kilometer van mijn huis vandaan.
De ets was, zo zag ik aan een signatuur rechtsonder, gemaakt door de graveur ‘E. Blum“. Nu had ik eindelijk een belangrijk aanknopingspunt te pakken en al snel ontdekte ik, na wat speurwerk op het internet, meer gravures van zijn hand. Over het leven van de man was echter verrassend weinig terug te vinden. Maar één ding was duidelijk: Blum moet ‘mijn’ schilderij ooit onder ogen hebben gezien en het moet hem vele uren gekost hebben om het nauwgezet na te tekenen. De ets oogt trouwens wonderlijk mooi, haast als een volstrekt eigen creatie.
O ja, ik ontdekte ook dat de ets ook voorkomt in de collectie van het Rijksmuseum.
Gisteren lag de envelop op de vloermat. Hij oogde aan de buitenkant verfomfaaid, maar de inhoud was gelukkig onbeschadigd. Ik had de ets, die door de landkaartenwinkel in Wildervank werd aangeboden, inderdaad gekocht en kon hem nu ‘in levende lijve’ aanschouwen. Toen ik de afbeelding nauwgezet bestudeerde, zag ik links beneden een paar kriebels. Zou ik hieruit, als ik de ets in spiegelbeeld zou bekijken, een handschrift kunnen opmaken? Mijn computer verricht wonderen. In een habbekrats kon ik het beeld horizontaal spiegelen en de kriebels ontcijferen.
Er stond ‘Ruyten’.
Zo kwam ik na al die jaren eindelijk de maker van mijn schilderij, het winterlandschapje, op het spoor. Het bleek om de 19e eeuwse Antwerpse schilder Jan Michiel Ruyten (1813-1881) te gaan, een zeer gevierd kunstenaar die vele Antwerpse straattaferelen heeft afgebeeld op zijn schilderijen. En oude monumenten die op het punt stonden te worden afgebroken. Ruyten kon niet aanzien hoe karakteristieke plekken van de stad, waaraan hij zijn hart verpand had, voor altijd zouden verdwijnen. En daarom vereeuwigde hij haar zo veel mogelijk op doek. Of op panelen.
Verder las ik dat Jan Michiel Ruyten als soldaat betrokken was bij de Belgische Onafhankelijksstrijd tegen Nederland. Tussen de bedrijven door kreeg hij verlof om te gaan studeren in… Nederland, het land van de aartsvijand dus, waar hij in de leer ging bij de vermaarde Haagse winterschilder Schelfhout. En bij de Wijnand Nuijen, de man die ooit toevalligerwijze (?) hetzelfde Antwerpse torentje had afgebeeld (niet één keer maar ettelijke keren, zo ontdekte ik).
De ene ontdekking brengt altijd een andere teweeg. Want ik zag vandaag dat dezelfde ets (die me op het spoor van Ruyten had gebracht) ook afgebeeld is in een tijdschrift uit 1862. De ets staat boven een verhaal dat begint met een beschrijving van wat er op ‘mijn’ schilderij te zien is:
“Het is een lief tafereeltje, dat wintertje. De sneeuw ligt als een dons op de geveltoppen en daken; het ijs vloert de schilderachtige gracht, de hemel is grauw en koud… Het is zoo heerlijk, zoo onbegrijpelijk schoon dat tooveren met het penseel.” Waarna de auteur uitgebreid de verschillende personages op het schilderij beschrijft en daarmee tot leven brengt.
Dit smaakte naar meer, dus verlengde ik mijn zoektocht. Want nu wilde ik ook weten wie de auteur was? En waarom hij dit verhaal precies geschreven had?
De ets, gebaseerd op ‘mijn’ schilderij van Jan Michiel Ruyten, illustreerde, zo ontdekte ik, een novelle die in 1862 in een maandblad, genaamd ‘Nederlandsch Magazijn’, verscheen onder de titel ‘Sneeuwballen’. Nee, eigenlijk zeg ik het verkeerd, want het is juist andersom: de ets illustreerde niet het verhaal, maar het verhaal bleek bij nader inzien het kunstwerk te illustreren. De auteur had de novelle namelijk geschreven, omdat hij geïnspireerd raakte door het schilderij. Evenals de etser, moet ook hij het kunstwerk destijds gezien hebben. Kennelijk is hij er zo door in vervoering geraakt, dat hij met schilderachtige woorden en zinnen deze fraaie ode begon te schrijven: een lofzang op zijn jeugd en vooral op het gooien van sneeuwballen. De auteur destilleert er zelfs een levenswijsheid uit: ook later in je leven is juist het incasseren van die ‘sneeuwballen’ pure levenskunst.
Wie de schrijver was? Het blijkt de vermaarde Vlaamse literator en journalist August Snieders (1825-1904) te zijn, een grootheid in het domein van literatuur en journalistiek. Een man die door critici ook wel de evenknie van de Vlaamse auteur Hendrik Conscience, de auteur van ‘de Leeuw van Vlaanderen’, wordt genoemd.
Het schilderijtje, van wie ik toen nog niet wist wie het gemaakt had, inspireerde mij een paar jaar geleden om het verhaal van de eerste ontmoeting tussen mijn opa en mijn oma te schrijven. Als opmaat naar mijn eigen ontstaansgeschiedenis. Maar de etser Blum en de auteur Snieders gingen mij voor. Meer dan 160 jaar geleden werden zij al door het kunstwerkje geraakt. En beiden creëerden op grond daarvan een eigen kunstwerk.
Intussen hangt hun muze, en ook de mijne, bij ons thuis aan de huiskamermuur mooi te wezen. En wacht daar rustig op een volgende gelegenheid om iemand te inspireren?
Hierboven zien we schilderijen en aquarellen van de jong-gestorven, zeer talentvolle kunstschilder Wijnand Nuijen. Hij was, naast Schelfhout, leermeester van Jan Michiel Ruyten. Kennelijk was Wijnand Nuijen gefascineerd door de karakteristieke, halfronde toren met de trapgevel. Dit Antwerpse verdedigingswerk keert in zijn oeuvre met grote regelmaat terug.