
Ervaren kunsthandelaars weten het: niets verkoopt zo goed als een kunstenaar waar een waas van mysterie omheen hangt.
“Hoewel Alexis de Leeuw, gezien de kwaliteit en omvang van zijn oeuvre, succesvol was, is over zijn leven vrijwel niets bekend…” lezen we op de website van de gerenommeerde Nederlandse kunsthandel ‘Simonis en Buunk’.
Geheimzinnigdoenerij is profijtelijk. Maar met een snufje ‘tragedie’ geef je de kooplust nog een extra impuls: “Hij stierf op jonge leeftijd, amper 35 jaar oud. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat daarmee een potentieel grote kunstenaar verloren is gegaan,” staat op een andere website, nota bene die van een beursgenoteerd bedrijf, waarop internationale antiekhandelaren hun waar aanprijzen.
Was Alexis de Leeuw inderdaad een mysterieus en in de kiem gesmoord genie, zoals menigeen beweert?
Onzin. Door mystificatie van kunsthandelaars en ook kunsthistorici die hun huiswerk niet goed doen, ontstaat niet alleen een ‘schaarste’ aan biografische informatie, maar wordt ook regelrechte onzin beweerd over menig kunstenaar. Zo lezen we op de website van de hierboven genoemde kunsthandel ‘Simonis en Buunk’ dat de schilder Alexis de Leeuw in 1848 in Brugge geboren zou zijn en in diezelfde stad in 1883 stierf.
Wat volstrekt onjuist is. Dat geldt ook voor de bewering dat hij in België een van de vertegenwoordigers was van het ‘paardengenre’. Het alom gerespecteerde Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie RKD, doet ook een duit in het zakje en noemt niet alleen een verkeerde sterfdatum (1883) maar ook weer Brugge als de plaats waar De Leeuw gestorven zou zijn. Als klap op de vuurpijl zien we dat ook veelal betrouwbare, internationale veilinghuizen, zoals Christie’s en Bonhams, die zijn werken met grote regelmaat verkopen, herhaaldelijk onzin verkopen als het gaat om biografische gegevens van de kunstenaar.
Ze laten Alexis de Leeuw allemaal te kort en vaak ook nog eens op de verkeerde plaats leven. En sterven.
De feiten liggen anders en zijn, met een beetje goede wil, makkelijk boven water te halen. Wat blijkt dan? Alexis De Leeuw was een van oorsprong Belgische landschaps- en dierenschilder die niet in 1848, maar in 1822 in Brugge ter wereld kwam. In 1858 emigreerde hij naar Engeland, waar hij, als tekenleraar en leraar Frans aan de slag ging aan de Grange Court School in Chigwell, in Essex. Deze typisch Britse kostschool, waar een vijftigtal jongens onder leiding van dominee W. Earle opgeleid werd, afficheerde zich als ‘Private School for the sons of gentlemen’. In advertenties van het eerbiedwaardige instituut lezen we dat ook drie hoogleraren, verbonden aan de universiteit van Oxford, bij de school betrokken waren. Niet onbelangrijk, want zij verschaften de school aanzien en de leerlingen, via hun netwerken, toegang tot topuniversiteiten.
Alexis hield het hier kennelijk na twee jaar voor gezien, verliet de kostschool en vestigde zich als professioneel kunstenaar in Londen, waar hij vanaf 1860 in Greek Street 61 in Soho woonde. Hij verdiende zijn brood door zijn diensten te adverteren in de London Directories (een soort ‘Gouden Gids’). De hoge kwaliteit van zijn schilderijen viel op en vanaf 1864 mocht hij exposeren in de Royal Academy met een schilderij getiteld ‘Kinderen die hout sprokkelen’. Daarna brak hij definitief door en kon Alexis de Leeuw zijn werk ook vertonen in het British Institution in Suffolk Street en in de Royal Hibernian Academy.
Wat verklaarde zijn snelle opmars? Alexis was een harde werker die vooral schilderijen met paarden maakte. Niet de luxe jachtpaarden waar de aristocratie zo verzot op was, maar werkpaarden, karaktervolle spierbundels die zich, op zijn schilderijen, energiek en volhardend een weg banen door een idyllisch winterlandschap. Wellicht herkende zijn clientèle, de opkomende Londense upper middle class, zichzelf in deze hardwerkende ‘edele dieren’? Hoe dan ook, dit specifieke ‘paarden-genre’ werd halverwege de 19e eeuw immens populair. Met een scherp gevoel voor commercie haalde Alexis succesvolle Belgische dierenkunstenaars, onder wie Cornelis van Leemputten en Eugène Remy Maes, naar Londen, waare hij menigmaal samen met hen schilderijen maakte die dan verkocht werden in zijn galerie. Was Alexis aanvankelijk vooral als kunstschilder actief, gaandeweg ontwikkelde hij zich steeds meer tot agent en kunsthandelaar van talentvolle schilders. Na verloop van tijd kon De Leeuw zich daardoor een duurder huis veroorloven in een ‘nette’ buurt in Londen, in het gouvernementele ‘Westminster’, een huis met een opgaande trap en Griekse zuilen aan de voorzijde.
De woning die hij achterliet in Greek Street, was twee eeuwen eerder gebouwd als een echt upper class huis. In de sjieke straat woonden in die gouden tijden mensen als de roemruchte vrouwenverslinder Giacomo Casanova en de servieshandelaar Wedgwood. In de vroege 19e eeuw waren de straat en de omliggende wijk echter vervallen tot een achterbuurt. Alexis’ woning was vervuild en uitgewoond, met een sombere uitstraling. Dat weten we, omdat een eerdere bewoner van Greek Street 61, de befaamde schrijver Thomas de Quincey (1785-1859), de droeve toestand van zijn woning, in zijn spraakmakende boek ‘The English Opium Eater’, uit de doeken deed. Of het huis anno 1850 weer opgeknapt was weet ik niet, maar ik vrees het ergste.
Hoe dan ook, in 1875 verhuisde Alexis samen met zijn Franse gemalin Rosalie Gregoire naar hun nieuwe woning in de fraaie Newman Street. Hij had daar voortaan zijn schildersatelier en een grote expositieruimte, waar hij zijn welgestelde klandizie op stand kon ontvangen.
Zijn laatste levensjaren bracht Alexis de Leeuw door op Wilmot-road 44 in Leyton, Essex, waar hij op 11 november 1900 overleed. Hij had goed geboerd, want Leyton was destijds een feeëriek dorp met landhuizen en optrekjes voor welvarende pensionado’s die daar van hun levensavond konden genieten. En zo kwam de kunstschilder in het pastorale Leyton uiteindelijk thuis in het idyllische landschap dat hij zo vaak op het doek vereeuwigd had.
Zeker als het gesneeuwd had.
Naschrift:
Donker en grauw kwam het binnen. Ik vermoed dat het honderdvijftig jaar in rokerige kamers heeft gehangen. Plekken waar voortdurend sigaren en sigaretten werden gerookt, een open haard of kolenkachel volop brandde waardoor, vooral bij aansteken van de houtjes, roet en fijnstof in de kamer belandden. Maar ook kaarsendamp, etensgeuren, vliegenpoepjes en insecticiden hebben kennelijk jarenlang het oppervlak van het schilderij bevuild.
Ik ben er niet ongelukkig over. Over die aanslag op het schilderij. Ik kan dan met mijn wattenstaafjes aan het werk. Op zoek naar wat de schilder destijds voor ogen moet hebben gehad toen hij het werk juist voltooid had. En dacht: nu is het eindelijk af…
Een euforisch moment? Zeker, maar tegelijkertijd bekruipt mij steeds vaker, als ik een vervuild schilderij schoonmaak, ook een ander, onbehaaglijk gevoel. Alsof ik met elk watje dat ik over het schilderij veeg het kunstwerk van zijn fossiele lagen, beetje bij beetje door Vadertje Tijd aangebracht, beroof.
